Een parabel: De gebarsten kruik
In een warm land hier ver vandaan, leefde een waterdrager die elke dag met twee aarden kruiken aan een stok over zijn schouders water ging halen voor zijn meester. Het waren geen nieuwe kruiken meer – al zo lang hij zich kon herinneren gebruikte hij dezelfde kruiken.
Eén kruik was vanwege de ouderdom – en een klein ongelukje – gebarsten. Helemaal onderin zat een vrijwel onzichtbare kleine barst. En ja, dat had gevolgen: onderweg sijpelde er druppelsgewijs wat water uit de kruik, zodat hij bij aankomst nog slechts halfvol was. De andere kruik was nog zo goed als nieuw, puntgaaf en zonder lek. De knecht ging met twee lege kruiken van huis weg en kwam met een volle en een halfvolle kruik terug. En dat deed de oude kruik veel verdriet.
Zo verliepen twee jaren. De perfecte kruik was trots op wat hij presteerde. De gebarsten kruik begon zich steeds meer te schamen voor zijn gebrek en op een dag bij het water zei hij tegen de waterdrager: “Neem mij niet kwalijk, ik doe mijn uiterste best, maar ik schaam mij diep dat ik niet net zo goed alle water kan meenemen, als de kruik aan de andere kant.”
De kruik wilde zich wel onzichtbaar maken omdat hij zich zo schaamde voor zijn tekortkoming. Hij voelde zich maar een halve kruik en wilde er eigenlijk liever mee ophouden. Hij kon aan niets anders meer denken.
En als hij nou maar iets wist te verzinnen waardoor hij óók alle water kon behouden…
Maar nee, hij kón het niet anders doen, want die barst wás er nou eenmaal – ook al zag niemand het.
De waterdrager voelde mee met de oude gebarsten kruik en zei: “Heb je me horen klagen? Het geeft immers niks dat er geen twee volle kruiken water in het huis aankomen! Ik heb aan anderhalve kruik water per dag genoeg. Tob er maar niet langer over. Het is goed zo.”
Een poosje ging het goed, en de waterdrager hoorde de oude kruik niet meer.
Er gingen nog altijd vele druppels water verloren, maar erger dan het was werd het niet. De waterdrager was het hele voorval eigenlijk al weer vergeten.
De kruik niet. Hij had er nog altijd evenveel moeite mee. Hij voelde zich minderwaardig aan de goede kruik aan de andere kant en begon opnieuw te klagen: “Ik kan het maar niet van mij afzetten, waterdrager. Ik kan het gewoon niet. Doe mij maar weg en neem een kruik zonder gebreken.”
De waterdrager nam de kruik eens goed op, en zei tegen hem: “Heb jij onderweg wel eens goed om je heen gekeken? Doe je ogen eens open, kruik, en zie eens hoe de wereld om je heen er uit ziet!
Kijk eens wat een prachtige bloemen hier bloeien langs het pad waar je altijd langs komt als we water halen… Geniet eens van de kleuren, en vraag je dan eens af waar die bloemen vandaan zouden kunnen komen…
De kruik deed wat de waterdrager had gezegd, en tot zijn grote verbazing, zag hij langs de kant waar híj altijd aan het juk hing, prachtig bloeiende bloemen. Waarom had hij die nog niet eerder gezien? Hij werd er blij van…
Voorzichtig keek hij naar de andere kant van het pad en nee, daar zag hij geen enkele bloem; er was enkel droog zand te zien, waarin stenen en schelpen waren. Maar een bloem of een grassprietje? Nergens te bekennen.
De kruik werd er vrolijk van. “Dank je wel, waterdrager, het is fijn naar deze bloemen te kijken terwijl we er langs lopen… dat verzoent mij een beetje met mijn lot.”
“Ja, maar denk nou eens verder na”, antwoordde de waterdrager. “Heb jij je wel eens afgevraagd waar die bloemen vandaan komen en waarom ze alleen aan jouw kant bloeien?”
Daar had de kruik nog niet over nagedacht. En een tijdlang was het stil… Hoe kan dat toch, dat hier bloemen bloeien en aan de andere kant niet…? Hij kon er geen antwoord op vinden.
“Ik zal je helpen”, zei de waterdrager. “Dat komt omdat ik me altijd bewust ben geweest van die barst van jou. Ik heb bloemzaadjes geplant aan jouw kant van de weg en elke keer als we terugkwamen van de rivier heb jij ze water gegeven. De andere kruik kan dat niet……! Daarom heb ik alleen aan jouw kant bloemen gezaaid en niet aan de andere kant…
En zo heb ik twee jaar lang telkens prachtige bloemen kunnen plukken om de tafel van mijn meester mee te versieren. Als jij niet zou zijn zoals je nu eenmaal bent, dan zou zijn huis er nooit zo prachtig uitzien. De wereld is mooier geworden, kruik, en dat alleen omdat jij een barst hebt waardoor druppels water op de bloemen vallen…”
De kruik wist niet wat hij hoorde… Hij was met stomheid geslagen…
Hij kón iets – juist door zijn onvolkomenheid, door zijn tekortkoming – wat de goede kruik die helemaal gaaf was, níet kon…
De kruik kon het bijna niet bevatten, maar hij werd er zó blij en warm van….
Hij deed niets anders dan om zich heen kijken, en dacht niet meer aan de schaamte over zijn gebrek… Integendeel, hij was trots, trots op zijn barst, omdat er iets moois van werd gemaakt.
Met grote zorg deed hij zijn werk: op tijd en zorgvuldig alle bloemen hun druppels water geven…
En hij genoot van zijn leven!